Ga verder naar de inhoud
Voorzitter Peter Callens
21/01/21
Peter Callens

"Digitalisering is noodzakelijk, maar kan geen afbreuk doen aan de rechten van verdediging"

In deze rubriek reflecteert onze voorzitter over de actualiteit. U leest hem elke twee weken. Ontdek waarover hij het vandaag met u wil hebben.

De aanvang van coronajaar II biedt ons weer een kansen genoeg om te reflecteren over de juridische invulling van de coronamaatregelen. Ik beperk mij tot twee reflecties.

Mijn eerste overweging gaat over de beslissing die de Conseil Constitutionnel, de Franse tegenhanger van ons Grondwettelijk Hof, velde op 15 januari 2021. De Conseil moest zich uitspreken over de Franse COVID-19-regel die rechtbanken machtigt om, zonder het akkoord van de partijen, en zonder daartoe enige wettelijke voorwaarde te moeten naleven, correctionele zittingen te laten verlopen per videoconferentie.

De Conseil Constitutionnel geeft aan dat die videoregeling ingevoerd is, niet alleen voor de vonnisgerechten, maar ook voor de jeugdrechtbanken en de gerechten die zich uitspreken over de voorlopige hechtenis. Enkel voor de beoordeling van misdaden is de mogelijkheid uitgesloten.

De vraag is of die regeling verenigbaarheid is met de grondwet. Het hoge rechtscollege beoordeelt de vraag negatief, ‘eu égard à l’importance de la garantie qui peut s’attacher à la présentation physique de l’intéressé devant la juridiction pénale’. Voor zo’n verregaande aantasting van de rechten van verdediging biedt de gezondheidscrisis geen voldoende verantwoording.

De uitspraak verwijst naar artikel 16 van de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger van 1789 (‘toute société dans laquelle la garantie des droits n’est pas assurée, ni la séparation des pouvoirs déterminée, n’a point de Constitution’). Die bepaling waarborgt ook de rechten van verdediging.

In onze eigenste Belgische coronawirwar zijn wij gespaard gebleven van videozittingen die de rechter eenzijdig kan opleggen in strafzaken. Digitalisering is noodzakelijk, maar kan geen afbreuk doen aan de rechten van verdediging. Dat is essentieel.

Mijn tweede corona-gerelateerde bedenking gaat over de rol van het openbaar ministerie bij betrapping door de politie op heterdaad. In zijn opiniestuk in De Standaard van 15 januari 2021 schrijft minister van Justitie Van Quickenborne, terecht, dat ‘het college van procu­reurs-generaal in een omzendbrief over de coronamaatregelen een extra­ voorwaarde [heeft] opgelegd om tot een huiszoeking op heterdaad te kunnen overgaan. De politie moet eerst expliciete toestemming vragen aan de procureur des Konings. Die zal als magistraat afwegen of er voldoende elementen zijn om van heterdaad te spreken. Als dat niet is gebeurd, dan zal het parket de overtreding beschouwen als onwettig vastgesteld en die niet vervolgen.

Waar de wet de politie toestaat om bij heterdaad een private plaats te betreden, zegt de betreffende omzendbrief inderdaad dat zoiets bij corona-inbreuken echter niet kan ‘zonder het expliciete en voorafgaande akkoord van de procureur des Konings. Het in casu toepassen van deze bepalingen voldoet in principe immers niet aan de proportionaliteitsvereisten waaraan elke inmenging in het privéleven dient te beantwoorden waardoor een appreciatie door de parketmagistraat geboden is.’

Het college wordt voorgezeten door de geprezen Brusselse procureur-generaal Johan Delmulle, een man die weet waarover hij spreekt. In zijn gesmaakte mercuriale van 1 september 2020 beschreef hij met bewonderenswaardige kritische zin de houding van het Brusselse parket onder de Duitse bezetting in WOII, de moed van de ene en de slaafsheid van de andere magistraat. Hij ontleende aan die zwarte maar niettemin inspirerende bladzijde uit onze geschiedenis een les over het gevaar dat huist in het bijhouden van lijsten van potentiële misdadigers. Die materie verschilt van wat wij hier bespreken, maar laat mij toe om het wezenlijke belang te onderstrepen van een openbaar ministerie dat doordrongen is van de rechten en vrijheden die de hoeksteen vormen van onze staatsvorm. Dat belang zal, naar mijn bescheiden mening, alleen maar toenemen in de komende jaren.

De minister heeft dus gelijk wanneer hij stelt dat een afweging door een parketmagistraat alvorens de politie overgaat tot een woonstbetreding beter is dan een woonstbetreding door de politie zonder zo’n voorafgaande afweging.

Maar dat veronderstelt dat er een reële afweging plaatsvindt door de parketmagistraat en dat die laatste dus niet louter handelt als de verlengde arm van instructies van hogerhand. Wat ik bedoel is dit: de betrouwbaarheid van een rechtsstelsel mag niet afhangen van de toevalligheid dat de minister en leden van het openbaar ministerie gepokt en gemazeld zijn in de grondrechten en vrijheden. Het systeem moet door checks and balances ook behoorlijk werken als er ooit minder geschikte lui aan het stuurwiel staan. In een pleidooi ergens in het interbellum liet de Parijse advocaat Pierre Loewel (1890-1955) zich ontvallen: ‘Het openbaar ministerie in deze zaak, dat is gewoonweg het ministerie.’ Zo’n uitspraak willen wij niet opnieuw te horen moeten krijgen. En per slot van rekening kan een parketmagistraat, hoe oordeelkundig ook, nooit een onafhankelijke rechter vervangen.

Tot zover mijn juridische coronabedenkingen. Nu nog één praktische maar dringende overweging: wanneer mogen wij naar ons vaccinatiedorp? Liever vandaag dan morgen.

Met genegen groeten,

Peter Callens

Deel dit artikel