OVB steunt uitbreiding drukpersvrijheid en effectieve vervolging hate speech
Twee wetsvoorstellen willen de drukpersvrijheid uitbreiden naar alle informatiemedia, maar ook hate speech aan banden leggen. Een vlogger of radiopresentator die aanzetten tot haat gaan immers nog te vaak vrijuit. De OVB staat positief tegenover de voorstellen, maar heeft toch enkele bedenkingen. Vandaag lichtte bestuurder Erik Schellingen het standpunt van de OVB toe voor de Kamercommissie Grondwet en Institutionele Vernieuwing.
Straffeloosheid tegengaan
De wetsvoorstellen tot wijziging van artikel 25 en artikel 150 van de Grondwet hebben de volgende doelstellingen:
- De grondwettelijke waarborgen van de drukpersvrijheid uitbreiden tot alle informatiemedia, met inbegrip van audiovisuele en digitale media.
- Mediamisdrijven die ingegeven zijn door racisme, vreemdelingenhaat of seksisme en uitingen die aanzetten tot haat, geweld en discriminatie door de correctionele rechtbank laten behandelen.
De OVB gaat akkoord met de intenties van beide wetsvoorstellen. Ten eerste is de vrijheid van meningsuiting één van de fundamenten van onze democratische samenleving. Een aparte bepaling over het verbod op censuur kan zich daarom niet beperken tot de drukpers, maar moet betrekking hebben op de uitgebreide waaier aan informatiemedia waarover we anno 2021 beschikken.
Ten tweede is er geen redelijke verantwoording om enkel uitingen van racisme of xenofobie aan het hof van assisen te onttrekken. Ook andere hate speech moet op dezelfde wijze worden vervolgd, namelijk voor de correctionele rechtbank. Door de huidige regeling worden drukpersmisdrijven vaak geseponeerd en heerst er quasi straffeloosheid voor mediamisdrijven die niet door racisme of xenofobie zijn ingegeven.
We benadrukken evenwel dat art. 25 Gw. enkel gewijzigd mag worden als ook art. 150 Gw. wordt aangepast. Door de uitbreiding van het begrip persmisdrijven zou het hof van assisen anders net bevoegd zijn voor nog meer misdrijven.
Halfslachtige wijziging
De wetgever is gebonden aan de verklaring tot herziening van de Grondwet. Die bepaalt dat artikel 25 Gw. enkel openstaat om een lid toe te voegen om de waarborgen uit te breiden tot andere informatiemiddelen.
Maar dat betekent dat er niets verandert aan de cascade-aansprakelijkheid in het artikel, dat gewag maakt van de schrijver, de uitgever, de drukker en de verspreider en daarmee zuiver op de leest van de drukpers is geschreven. Wat met een radiopresentator of iemand die een racistische video op YouTube post?
Bovendien is de hedendaagse, digitale context van de vrijheid van meningsuiting erg verschillend van die van de vorige eeuw. Voor de gedrukte pers en andere klassieke media is art. 25 Gw. een waarborg tegen censuur. Digitale verspreiders zien zich tegenwoordig genoodzaakt om net het tegenovergestelde te doen en onjuiste informatie en fake news aan banden te leggen
Het illustreert dat de evenwichtsoefening voor de vrijheid van meningsuiting thans veel ingewikkelder is dan wat art. 25 Gw. voor ogen heeft en doet de vraag rijzen of het wetsvoorstel voldoende rekening houdt met de specifieke kenmerken van de moderne media.