“Databank vonnissen en arresten: liever vandaag dan morgen, maar dan wel zonder misprijzen voor de balie"
In deze rubriek reflecteert onze voorzitter over de actualiteit. U leest hem elke twee weken. Ontdek waarover hij het vandaag met u wil hebben.
We reizen om te leren. Dat is het motto van veel globetrotters. En allicht leer je van reizen met hindernissen nog het meest. Zo’n reis is het parcours van de databank voor vonnissen en arresten geworden. Dat is een databank die elke moderne rechtstaat moet hebben, maar wij (nog) niet. En de reis is niet ten einde, er valt kennelijk nog veel te leren.
In zijn beleidsnota van 2016 liet toenmalig minister van Justitie Koen Geens optekenen: “Tegen het einde van 2017 zal het mogelijk zijn om bij alle rechtbanken op elektronische wijze conclusies neer te leggen. Tegen dezelfde termijn zullen alle vonnissen en arresten in één databank opgeslagen worden en zullen de afschriften elektronisch aangemaakt, getekend en verzonden worden.” Reizen is natuurlijk ook een beetje dromen. Tegen eind 2017 kwam de databank voor vonnissen en arresten er niet.
De publiek toegankelijke databank kreeg uiteindelijk wettelijke vorm met de wet van 5 mei 2019. Die wet schreef voor dat de databank realiteit moest zijn tegen 1 september 2020. Optimisme over het vlotte reisverloop heerste toen alom, want de Koning mocht gerust een eerdere datum bepalen voor de inwerkingtreding.
Die koninklijke manoeuvreerruimte was overbodig, want 1 september 2020 werd niet gehaald. Het zou 1 september 2021 worden. Maar ook die datum bleek niet haalbaar. 1 september 2022 zou het echt wel worden. Maar ook dat zal bij een droom blijven.
De wet van 2019 blijkt namelijk gewoon niet te deugen en is aan vervanging toe, zonder dat zij ooit is uitgevoerd: “De belangrijkste lacunes betreffen: de afwezigheid van een afdoende wettelijk kader voor de daarin genoemde voor het publiek toegankelijke, elektronische databank van vonnissen en arresten van de rechterlijke orde; de publicatie en archivering van vonnissen en arresten; en de pseudonimisering van beslissingen.” Dat staat te lezen in de Memorie van toelichting bij het nieuwe wetsontwerp ‘tot oprichting van het Centraal register voor de beslissingen van de rechterlijke orde en betreffende de bekendmaking van de vonnissen en arresten’, dat de minister van Justitie op 16 juni 2022 indiende bij de Kamer om de wet van 2019 te vervangen.
De vooruitgang is voelbaar, maar er zijn opnieuw beren op de reisweg: ook het nieuwe wetsontwerp heeft belangrijke lacunes.
Zo blijkt dat één van de doelstellingen erin bestaat de magistratuur te ondersteunen in het gebruik van ‘algoritmes of informaticatools’, om hen in staat te stellen, bondig gezegd, artificiële intelligentie toe te passen op de vonnissen en arresten in de databank. Voor de advocaten of de rechtzoekenden wordt die mogelijkheid niet voorzien: zij blijven verstoken van middelen om artificiële intelligentie toe te passen op dezelfde databank.
En dan de samenstelling van de beheerder van de databank: twee vertegenwoordigers van de FOD Justitie en acht magistraten, onder wie twee van het Openbaar Ministerie. Daarnaast twee waarnemers, één van de beleidscel Justitie en één van het opleidingsinstituut van de magistratuur. Geen advocaten. Die keuze heeft de Raad van State in zijn advies streng bekritiseerd. De Raad herinnert eraan dat ‘advocaten “actoren van justitie” zijn en aan de werkzaamheden van justitie een essentiële bijdrage leveren die uiteindelijk uitmondt in het wijzen van een beslissing.’ De Raad adviseert de opname van één lid over elke communautaire Orde en één vertegenwoordiger van de balie van Cassatie. Dat advies wordt in de wind geslagen.
De Memorie van toelichting geeft twee onthutsende redenen aan voor de keuze om geen advocaten op te nemen in de beheerder. Eén, dat zou nodig zijn om een ‘werkbaar beheer’ te ‘verzekeren’. Met dank voor het fijne compliment en de warme zin voor samenwerking tussen magistratuur en advocatuur. Alsof advocaten slechtere beheerders zouden zijn dan magistraten. Of wil men liever kritische stemmen vermijden? Twee, de beslissingen gaan niet uit van de advocaten, dus moeten ze ook niet zetelen in het beheer van de databank. De Raad van State sabelt die drogreden neer met de terechte bedenking dat de beslissingen ook niet uitgaan van het Openbaar Ministerie, dat wel in het beheer zetelt. Ik voeg daaraan toe dat de beslissingen hooguit uitgaan van de magistraat die ze geveld heeft, maar niet van de andere magistraten, en dat die beslissingen enkel gestalte krijgen dank zij de conclusies van de advocaten.
Het wetsontwerp gaat nog verder, want de magistraten, inclusief het Openbaar Ministerie, kunnen – in tegenstelling tot de advocaten – toegang krijgen tot niet-gepseudonimiseerde beslissingen. Dat kan enkel op speciale aanvraag, voor een noodzakelijke opzoeking, maar wie over de naleving van die criteria toezicht uitoefent, is de beheerder van de databank. Wij weten ondertussen wie daarin mag zetelen.
Advocaten kunnen zelfs niet nagaan of de voorwaarden voor toegang vervuld zijn en weten misschien niet eens dat de magistraat niet-gepseudonimiseerde uitspraken opgevraagd heeft, en om welke reden. De vereisten van wapengelijkheid, rechten van verdediging en tegensprekelijk debat verschrompelen hier tot quantité négligeable. En heimelijke profilering van procespartijen aan de hand van de databank is niet langer denkbeeldig. Het behoeft weinig verbeelding welke rechtsmiddelen in het verschiet liggen als die tekst van het wetsontwerp het haalt.
De eindbestemming is – eindelijk – in zicht, maar wij zijn er nog niet. En als de magistratuur met de TGV mag reizen, moet men de advocatuur niet op de boemel doen zitten.
Met genegen groeten,
Peter Callens
Voorzitter Orde van Vlaamse Balies