Ga verder naar de inhoud
Voorzitter Peter Callens
11/02/22
Peter Callens

"Een advocaat doet aanzienlijk meer dan enkel bijstand verlenen voor de rechter"

In deze rubriek reflecteert onze voorzitter over de actualiteit. U leest hem elke twee weken. Ontdek waarover hij het vandaag met u wil hebben.

Een aandachtige lezer van mijn vorige column schreef mij om een stelling, die ik daarin innam, te betwisten. Het ging om de idee dat de advocaat onmogelijk het oudste beroep kon beoefenen, omdat je je een advocaat pas kunt indenken als er al een rechter is, en dus – zo stelde ik – is het beroep van rechter ouder. De kritische lezer merkte op, op zich terecht, dat een advocaat veel meer doet dan alleen cliënten verdedigen voor een rechter. De anterioriteit die ik meende te ontwaren miste dus nuance.

Een polemiek hierover wil ik niet aangaan: de attente lezer noch ikzelf was erbij toen, in een grijs verleden, voor de eerste keer een mens zich ontpopte tot advocaat. Voor zover bekend heeft geen enkele historicus vorserswerk ondernomen naar dit onderwerp. Dat hoeft niet te verbazen. De anterioriteitsvraag is ontologisch, meer dan geschiedkundig. Het lijkt niet zinvol het beroep van advocaat uit te denken, ook niet voor juridisch advies of buitengerechtelijke geschillenbeslechting, als er niet al een rechter bestaat die, bekleed met gezag, een geschil kan beslechten of een veroordeling kan uitspreken.

Wat er ook van zij, zeker is dat een advocaat aanzienlijk meer doet dan enkel bijstand verlenen voor de rechter. Op dat punt treed ik mijn lezer volmondig bij.

Adviseren, bijvoorbeeld, doen advocaten sinds mensenheugenis. Sterker nog, in het Frankrijk van de 16de eeuw werden de advocaten ingedeeld in drie groepen. De jongste confraters, zeg maar de stagiairs, waren de luisterende advocaten (avocats écoutants): zij woonden de zittingen bij om er te luisteren naar ervaren confraters en zo beroepsbekwaamheid te verwerven. Eerst luisteren, dan pas spreken. De middelste groep bestond uit de pleitende advocaten (avocats plaidants). De oudste confraters vormden de nobelste groep. Zij waren de raadgevende advocaten (avocats consultants), die niet langer pleitten, maar dankzij hun kennis beter dan anderen in staat waren om hun cliënten te adviseren.

Naast pleiten en raad geven bevorderen advocaten ook, sinds jaar en dag, de minnelijke schikking. De ene advocaat is wat combattiever ingesteld en de andere gaat meer op zoek naar de spreekwoordelijke handdruk, het ene dossier is het andere niet, de ene cliënt de andere niet, en de schikkingsbereidheid testen is een kunst op zich. Maar elke advocaat betracht schikkingen.

Velerlei alternatieve mechanismen om tot een regeling te komen namen de afgelopen jaren een ongeziene vlucht. De opmars van arbitrage, een discipline waarin advocaten een onmisbare rol spelen, als scheidslieden of als raadslieden, is onstuitbaar. Het is een complex, apart specialisme geworden, met eigen procedureregels en eigen wetmatigheden.

Bemiddeling is zo oud als de straat maar kent een nieuwe gouden tijd, dank zij een professionele omkadering. Minder ingeburgerde, maar daarom niet minder gesofisticeerde methodes van geschillenbeslechting, zoals de collaboratieve onderhandeling of de bindende derdenbeslissing, krijgen groeiende belangstelling.

Advocaten doen er goed aan om zich vertrouwd te maken met deze technieken. Artikel 444 van het gerechtelijk wetboek verplicht ons om “de rechtszoekende [te informeren] over de mogelijkheid tot bemiddeling, verzoening en elke andere vorm van minnelijke oplossing van geschillen. Indien zij van mening zijn dat een minnelijke oplossing van het geschil overwogen kan worden, trachten zij die in de mate van het mogelijke te bevorderen.” De advocaat die dat in de wind slaat, adviseert zijn cliënt niet naar behoren en kan zijn of haar aansprakelijkheid in het gedrang brengen.

Wanneer ik in mijn vorige column schreef dat, om goed te zijn, de advocaat overtuigingskracht nodig heeft, dan gaat het om een noodzakelijke voorwaarde.

Een noodzakelijke voorwaarde is daarom nog geen voldoende voorwaarde. Want anno 2022 kan de advocaat ook talrijke andere kwaliteiten goed gebruiken: onderhandelingstactiek, psychologie en inlevingsvermogen, ondernemerschap, en bijwijlen een dosis durf en soms een beheerste vorm van rebellie. Ce n’est pas être sage, qu’être plus sage qu’il ne faut, zegt een personage in het libretto dat Quinault in 1686 schreef voor Lully’s opera Armide. Zelfs de risicoaverse en conservatieve advocaat kan er een nuttige meditatie over voeren.

Zin voor feitelijke, juridische en deontologische analyse – en synthese, niet te vergeten! – zijn natuurlijk ook onontbeerlijk, maar zij zijn inherent aan de overtuigingskracht van de advocaat.

En vindingrijkheid. Zou dat niet de echte toegevoegde waarde moeten zijn van de hedendaagse advocaat? Nu ik mij toch al ruim bezondigd heb aan historische anekdotiek, ga ik op mijn elan voort, en leg ik u ter overweging, over het thema van de inventiviteit, nog dit gendergerelateerde verhaal voor uit de Duitse middeleeuwen. Koning Koenraad III (1093-1152) belegerde langdurig de burcht van de hertog van Beieren. Een delegatie burchtbewoners kwam bij de koning smeken om genade. De vorst liet zich vertederen en stond toe dat de vrouwen en kinderen de burcht zouden verlaten, weliswaar te voet, en enkel met wat zijzelf konden dragen. De vrouwen laadden de mannen op hun rug en kwamen zo naar buiten. De koning viel als het ware van verbazing van zijn paard, schoot in een lach en verleende iedereen gratie.

Met genegen groeten,

Peter Callens
Orde van Vlaamse Balies