Ga verder naar de inhoud
Voorzitter Peter Callens
28/01/22
Peter Callens

"Welke kwaliteiten moet iemand hebben om een goede advocaat te zijn?"

In deze rubriek reflecteert onze voorzitter over de actualiteit. U leest hem elke twee weken. Ontdek waarover hij het vandaag met u wil hebben.

Welke kwaliteiten moet iemand hebben om een goede advocaat te zijn? Dat is een vraag die de mensheid zich stelt sinds het ontstaan van het beroep: de cliënt wil een goede advocaat. Dat was vroeger niet anders, en morgen zal dat nog steeds zo zijn. De vraag gaat dus al behoorlijk lang mee, zo mogen wij zonder overdreven vermetelheid aannemen. U hoorde misschien wel eens een onverlaat, meestal zelf advocaat, de hypothese formuleren dat advocaten het oudste beroep ter wereld uitoefenen. Onzin natuurlijk, al was het maar omdat je een advocaat pas nodig hebt als er al een rechter is. Dus is het beroep van rechter ouder. En u kunt beslist nog andere beroepen bedenken die waarschijnlijk ouder zijn dan het onze.

Maar dat wij een oud beroep hebben, dat staat buiten kijf. Oké, maar wat hebben wij na al die millennia geleerd over wat er nodig is om er goed in te zijn, in dat zo eerbiedwaardige beroep?

Overtuigingskracht is nodig. Aan die kwaliteitsvereiste ontkomen wij niet. Redenaarskunst is, volgens Aristoteles, het vermogen om, in elk individueel geval, te onderscheiden wat potentieel overtuigend kan zijn. In onze tijd hebben redenaars veel van hun pluimen verloren. Het is een belegen, zelfs pejoratieve term geworden. Dat heeft te maken met de redenaars-volksverlakkers die het in de afgelopen eeuw te bruin gebakken hebben.

Overtuigingskracht blijft echter van alle tijden. Zij bestaat uit een evident, rationeel gedeelte, dat advocaten goed kennen: de bewijsvoering. Maar in de retorica zit er ook een affectieve component. Die valt uiteen in twee delen, zo onderwijst Aristoteles nog: de ethos en de pathos.

De ethos, dat is de manier waarop de spreker zichzelf aandient: hoe geloofwaardig is hij voor de mensen tot wie hij zich richt? Stelt de spreker zich op met gepaste bescheidenheid, schenkt hij de juiste aandacht aan zijn toehoorders, spreekt hij met gezond verstand en met gezag?

De pathos, dat is het gevoel dat de spreker met zijn uiteenzetting wil overbrengen en ook effectief overbrengt bij de luisteraar. De twee gaan samen: wie woede wil opwekken, maar vooral op de lachspieren werkt, zal mislukken in de pathos-proef.

Met het verschuiven van de taken van de advocaat evolueert anno 2022 ook de eloquentie die vorm geeft aan de overtuigingskracht. Die ontwikkeling is van belang voor de schriftelijke overredingskracht.

De mondelinge component verliest terrein, vooral in de burgerlijke en meer nog de bestuursrechtelijke procedures. Schriftelijke overtuigingskracht is minstens even belangrijk geworden als de welsprekendheid. Het lijkt er soms op dat naarmate pleidooien korter (moeten) worden, conclusies langer worden. In die mate dat uit de pan swingende conclusieboekwerken ontstaan. Rechters raken erdoor geïrriteerd. Een arrest van het Brusselse hof van beroep had het over conclusies die ‘uitgesmeerd’ waren over 200 bladzijden: dan heb je als advocaat iets uit te leggen aan je cliënt, zeker als je verliest…

Een reactie kon niet uitblijven. In verschillende gremia, rechtsfaculteiten en al dan niet lokale werkgroepen met magistraten en balieverantwoordelijken, borrelen er tegenwoordig initiatieven op, over hoe processtukken beter kunnen worden. Magistraten van de zetel willen om voor de hand liggende redenen vooral kortere, maar ook scherper opgestelde conclusies.

Als het alleen maar zou gaan om het opleggen van kortere conclusies, bijvoorbeeld beperkt tot een maximum aantal bladzijden, kan de balie enkel argwanend zijn. De ene zaak is de andere niet en een kwantitatieve beperking op de omvang van de tekst impliceert niets voor de kwaliteit van het stuk: beter een lange, onderbouwde en gestructureerde conclusie dan een korte chaotische.

De bestaansreden van de advocaat, de verdediging van de belangen van zijn cliënt, zullen wij niet aan banden laten leggen. Bij de afweging tussen de zoektocht naar werklastverlaging voor de rechter enerzijds en de noodzaak voor een, naar het inzicht van de advocaat, gepaste verdediging voor de rechtzoekende anderzijds, weegt dat laatste belang zwaarder door. Zo eenvoudig is dat.

Maar een open discussie over het efficiënter – en dus overtuigender – maken van processtukken in de gedigitaliseerde wereld, is een uitdaging die de balie zeker bereid is aan te gaan. Misschien is het wel zo dat wij verleerd hebben om het scheermes van Ockham – een middeleeuwse volgeling van Aristoteles – of, anders gezegd, de leer van de spaarzaamheid toe te passen: de benadering die wil dat wij het aantal “zijnden” (lees: feiten, omschrijvingen, hypotheses) niet groter moeten maken dan nodig en al het overbodige met Ockhams scheermes wegsnijden.

Bij het einde van de tamelijk uitgesponnen, 16de brief uit Les provinciales, een bundel polemische geschriften tegen de Jezuïeten, schrijft Blaise Pascal: “Je n'ai fait celle−ci plus longue que parce que je n'ai pas eu le loisir de la faire plus courte.” Mijn brief is lang uitgevallen, omdat ik niet de tijd had om hem beknopter te maken: een gebalde tekst schrijven vergt een aanzienlijke inspanning.

Het devies van onze Romeinse confrater Marcus Tullius Cicero, niet de minste onder onze voorgangers, loog er niet om: “brevitas mihi amicissima”, beknoptheid is één van mijn beste vrienden. Een gesprek daarover onder vrienden gaan wij niet uit de weg.

Met genegen groeten,

Peter Callens
Orde van Vlaamse Balies