Ga verder naar de inhoud
Voorzitter Peter Callens
30/09/22
Peter Callens

"Zin voor beknoptheid is een deugd die advocaten zichzelf moeten opleggen. Het is niet aan anderen om dat te doen"

In deze rubriek reflecteert onze voorzitter over de actualiteit. U leest hem elke twee weken. Ontdek waarover hij het vandaag met u wil hebben.

Het Grondwettelijk Hof biedt ons in zijn arrest 116/2022 van 22 september 2022 de gelegenheid om te mediteren over het nut van het inschakelen van een advocaat.

Gedreven door ondoorgrondelijke zielenroerselen wendde ene mevrouw B. zich tot het Grondwettelijk Hof. Zij bevocht iets wat haar grovelijk stoorde. Wat dat ‘iets’ precies was, bleef een open vraag. De reden waarom zij zich eraan ergerde bleef ook hangen in de zwaveldampen der mysteriën.

Overweging B.1 van het arrest bevat een pareltje van ironisch juristenflegma: ‘Het lijkt erop dat het [verzoekschrift] met name strekt tot de vernietiging van verschillende wetsbepalingen, met name bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek, alsook van « de ontstentenis van wetgeving » met betrekking tot het onlineverkoopplatform van de notarissen « Biddit », van de notariële traditie die erin bestaat « te weigeren om de bij het eindvonnis bevolen nieuwe basisakte op te stellen » en van « de registratie van professionele syndici in de KBO ». Het verzoekschrift strekt ook tot de vernietiging van « het gezag van gewijsde van een aantal wetsbepalingen », tot het beoordelen van de noodzaak van een procedure op tegenspraak, of nog tot de terugbetaling van een aantal bedragen.’

Het Hof beoordeelt het verzoekschrift als ‘vrij onleesbaar en dus moeilijk te begrijpen’. Het is onmogelijk, schrijft het Hof, om zonder risico op een vergissing het onderwerp van de grieven te bepalen. Het Hof blijft hoffelijk – zo hoort dat bij Hoven. Maar het snijdt.

Het zal u niet verbazen dat het beroep verworpen werd. Klaarblijkelijk onontvankelijk, luidt de diagnose.

De krant l’Echo van 24 september kopte ‘Quand les juges constitutionnels perdent leur temps’ met als ondertitel, ik vertaal vrij: ‘Als u naar de rechtbank wil trekken, alstublieft, neem dan een advocaat onder de arm…’.

Zo horen wij het nog eens van een andere.

Maar die wens veronderstelt dat de advocaat het nadrukkelijk beter doet dan mevrouw B. Bij het beoefenen van de kunst van het redigeren heeft niet elke advocaat een even scherpe pen.

Brevitas postulatur, quae mihimet amicissima est, ‘van mij is beknoptheid vereist, welke mij zo aangenaam is’, betoogde Cicero in zijn pleidooi voor Publius Quinctius. Maar gebald formuleren is moeilijk en vergt zelfkritiek. Vaak vraagt het méér tijd dan het produceren van uitgesponnen teksten en in elk geval méér concentratie.

De roep om de omvang van processtukken in te krimpen weerklinkt bij tijd en wijle. Kortere conclusies zouden, in de geest van sommigen, een wezenlijke bijdrage leveren aan de afname van de gerechtelijke achterstand. En in deze barre tijden kan elk beetje helpen.

Tussen de Brusselse ondernemingsrechtbanken en de balie lopen er gesprekken over het onderwerp. De wens wordt uitgedrukt dat de conclusies een korte samenvatting van de middelen zouden bevatten en dat de advocaten in het verzoekschrift 747 vermelden hoeveel bladzijden conclusies ze zullen nemen (tot 10, tot 25, meer dan 25), zonder maximumaantal en zonder sanctie bij overschrijding van het voorgestelde aantal. Dat dwingt de partijen tot nadenken. Allicht zal het ook wegen op de coherentie tussen de verwachte lengte van de conclusies en de gevraagde pleitduur. Het is een redelijke vraag waarover wij kunnen spreken.

De discussie verwijst naar de praktijk voor het Europese Hof van Justitie, waar strikte regels gelden voor de omvang van processtukken. De ‘praktische aanwijzingen voor de partijen inzake bij het hof aangebrachte zaken’ verwachten, afhankelijk van het type zaak, een limiet van 20 tot 30 bladzijden voor verzoekschriften of verweerschriften van de partijen, en een 10-tal bladzijden voor replieken. Maar die procedures verschillen van bodemprocedures voor de nationale feitenrechters.

Dan lijkt het voor de hand te liggen dat gekeken wordt naar de situatie in Nederland. Daar heeft de Hoge Raad op 3 juni 2022 de beperkingen die de procesreglementen van de hoven van beroep stellen aan de omvang van processtukken in burgerlijke zaken akkoord bevonden. In de regel mogen conclusies er niet langer zijn dan 25 bladzijden. Wie een langere conclusie wil indienen, moet daarvoor toestemming krijgen. De Hoge Raad oordeelt dat die beperkingen niet in strijd zijn met het recht op toegang tot de rechter of met het beginsel van tegensprekelijk debat.

Of die uitspraak uw vertrouwen schraagt in Nederland-gidsland op rechtsplegingsgebied, laat ik aan uw eigen beoordeling over. Maar elk speelt zijn rol en krijgt zijn deel in het schouwtoneel dat de hoven en rechtbanken zijn, om Vondel te parafraseren. De advocaten verdedigen hun cliënten naar best vermogen en naar eigen inzichten; de rechters beoordelen de zaak. Aan de advocaten om overtuigend te zijn. Het komt de rechter mijns inziens niet toe om op voorhand op te leggen binnen welke materiële beperkingen de advocaat zijn talenten moet laten zien.

In zijn pleidooi voor Quinctius vervolgde Cicero: ‘Ik zal mijzelf bepaalde beperkingen en limieten stellen, die ik niet mag overschrijden, hoezeer ik het ook zou willen.’ Zin voor beknoptheid is een deugd die advocaten zichzelf moeten opleggen, om hun cliënten beter te verdedigen en daarmee ook de rechtsgang te dienen.

Met genegen groeten,

Peter Callens
Voorzitter Orde van Vlaamse Balies