Ga verder naar de inhoud
Rechtbank
9/12/22

Is de heisa rond de situatie van de beklaagden in het terreurproces verantwoord?

Nog voor het grootste assisenproces dat ooit in België heeft plaatsgevonden inhoudelijk uit de startblokken is geschoten, heeft de verdediging al verschillende keren de kaart van de mensonterende behandeling van hun cliënten getrokken. Eerst was er de saga rond de beschuldigdenboxen, nu is er kritiek op de detentieomstandigheden en de manier waarop de terreurverdachten overgebracht worden van hun gevangenis naar de locatie waar het proces plaatsvindt.

Voor heel wat mensen komt dat ongetwijfeld vreemd of zelfs wraakroepend over. “Hoe kunnen terroristen die geen enkele waarde hechten aan andermans leven zo makkelijk en met succes in de slachtofferrol kruipen en misbruik maken van ons rechtssysteem?” Het zijn spontane en misschien wel begrijpelijke reacties. We doen een poging om te duiden wat er nu net gebeurt: juridisch, maatschappelijk en praktisch.

Waar gaat het over?

Wat kaarten de beschuldigden en hun advocaten deze keer exact aan? De terreurverdachten worden/werden tijdens de overbrenging naar de rechtbank geboeid en geblinddoekt en ze krijgen een koptelefoon opgezet met volgens hen “satanische” muziek. Ook zouden zij in de gevangenis systematisch naakt worden gefouilleerd. Ten slotte werd er melding gemaakt dat er camera’s boven de toiletten zouden hangen. Uit navraag blijkt echter dat die niet op de toiletten zelf gericht zouden zijn. De verdediging zegt dat het om mensonterende praktijken gaat. De bevoegde ministers Van Quickenborne en Verlinden zijn daarvoor in gebreke gesteld. De verdediging heeft ook gedreigd met het aanspannen van een kortgeding. In dat geval zou het Hof moeten wachten tot er in die zaak een uitspraak volgt.

Wat mag er volgens de wet?

Artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie bepalen als volgt: “Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.” België is op die grond al verschillende keren veroordeeld door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens omdat de leefomstandigheden in de gevangenis niet menswaardig waren. Niet speciaal voor mensen die van terrorisme beschuldigd worden, trouwens, maar ook in veel andere situaties. De artikelen zijn eveneens van toepassing op de overbrenging van gedetineerden, waar de meeste bezwaren in deze zaak over gaan.

Het gaat hier om een absoluut recht. Uiteraard is het essentieel om de veiligheid te garanderen, maar de maatregelen die daarvoor worden gehanteerd moeten altijd begrensd worden door die rechten. Zonder een definitieve uitspraak te doen over de menswaardigheid van de concreet aangeklaagde veiligheidsmaatregelen, is het zo dat bijvoorbeeld de naaktfouilles al een geschiedenis hebben met het geciteerde artikel 3 EVRM. In lijn met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens oordeelde het Grondwettelijk Hof in 2014 dat systematische naaktfouilles bij het betreden van de gevangenis, zoals toen omschreven in de Basiswet op het gevangeniswezen, afbreuk doen aan het verbod om op een vernederende wijze te worden behandeld.

Waarom voelen deze klachten dan toch zo vreemd aan?

Wat de wettelijke verplichtingen ook zijn, de bezwaren van de terreurverdachten kunnen wrang aanvoelen, niet in het minst voor de slachtoffers en de nabestaanden. Waarom zouden wij medelijden moeten hebben met mensen die betrokken waren bij de meest verschrikkelijke misdaden en daarvoor in Frankrijk al veroordeeld zijn? Waarom moet er aandacht worden besteed aan de menselijke behandeling van beschuldigden die terechtstaan voor onmenselijke misdaden op de burgers van een democratische rechtstaat die ze liefst vernietigd zouden zien? De laatste vraag biedt eigenlijk al het antwoord: omdat we de principes van die geterroriseerde rechtstaat net moeten blijven beschermen en uitdragen, ook wanneer ze onder druk komt te staan. Op geen enkele wijze zal een menselijke behandeling van zij die terechtstaan voor de meest onmenselijke feiten kunnen verhinderen dat zij op een correcte en proportionele manier berecht en bestraft zullen worden.

Het is ook binnen dit hele kader dat het optreden van advocaten moet worden begrepen. Zij voeren de rol uit die de rechtstaat van hen vereist en zullen daarbij alle wettelijke middelen inzetten die zij tot hun beschikking hebben (maar ook niet meer dan dat). Meer zelfs, advocaten zijn daartoe deontologisch en wettelijk verplicht.

Wat betekent dit praktisch?

Meer dan zes jaar na de terroristische aanslagen in ons land willen slachtoffers en nabestaanden niet enkel een juridisch einde, maar hebben ze ook nood aan antwoorden. Of die er komen is nog maar de vraag en hangt deels af van de beschuldigden. Hoewel ze naar verluidt al geen heavy metal meer door de oren gejaagd krijgen, hebben vijf verdachten toch de zitting verlaten op de derde dag van het proces. Enerzijds toont dat de dunne lijn tussen de bescherming van mensenrechten en het gebruik van de omstandigheden als drukkingsmiddel, anderzijds is er de pragmatische vaststelling dat het terreurproces in Parijs eerder dit jaar (dat veel minder randcontroverse heeft veroorzaakt) wel tot een (beperkte) vorm van antwoord heeft geleid. In die zin gaat het niet enkel om de rechten van de beschuldigden, maar staat ook het verwerkingsproces van de slachtoffers en hun vertrouwen in het proces op het spel.

Wellicht neemt ook de voorzitter van het hof, mevrouw Laurence Massart, dat alles in overweging. Zij heeft verduidelijkt dat haar bevoegdheden zich beperken tot de rechtszaal zelf, maar heeft desondanks in een brief aangedrongen op veranderingen in de concrete behandeling van de beschuldigden.